Minimum-afnameverplichting in distributieovereenkomst
Exclusieve distributieovereenkomsten bevatten niet zelden een bepaling op grond waarvan de distributeur gehouden is bepaalde minimum hoeveelheden van zijn leverancier af te nemen. Aan het niet behalen van dergelijke verplichtingen wordt vrijwel altijd een bevoegdheid van de leverancier gekoppeld de distributieovereenkomst voortijdig op te zeggen.
Minimum-afnameverplichtingen verplichtingen moeten niet worden verward met zogeheten omzetdoelstellingen die louter een verplichting in het leven roepen voor de distributeur zich in te spannen om de gestelde doelstellingen te realiseren.
In de praktijk leidt het niet behalen van een overeengekomen minimum-afnameverplichting vaak tot opzegging van de distributieovereenkomst door de leverancier. Wat in de praktijk minder voorkomt is dat (vervangende) schadevergoeding wordt gevorderd voor het feit dat de distributeur zijn verplichting niet is nagekomen. De vraag is of de Nederlandse wet daartoe de mogelijkheid biedt.
Artikel 6: 74 BW regelt dat iedere tekortkoming van een partij in de nakoming van een op hem rustende verbintenis verplicht tot vergoeding van de schade die de andere (contract)partij daardoor lijdt, tenzij de tekortkoming niet aan de tekortkomende partij kan worden toegerekend.
Uitgezonderd situaties waarin het niet behalen van een minimum-afnameverplichting niet aan de distributeur kan worden toegerekend (denk bijvoorbeeld aan het geval dat de leverancier niet in staat is gebleken aan het ordervolume te voldoen), leidt het niet behalen van een dergelijke verplichting derhalve naar Nederlands recht in beginsel tot een verplichting om de daardoor ontstane schade aan de leverancier te vergoeden.
In 2015 heeft de rechtbank Amsterdam over dit onderwerp een tweetal vonnissen gewezen. Daarin werd de verplichting tot vergoeding van schade als gevolg van het niet behalen van overeengekomen minimum-afnameverplichtingen ook als uitgangspunt gehanteerd.
Van belang is echter dat het op grond van deze vonnissen zaak is dat een leverancier tijdig kenbaar maakt dat hij vergoeding van schade verlangt althans zich zijn recht daartoe uitdrukkelijk voorbehoudt. Doet hij dat niet dan kan dit mogelijk tot gevolg hebben dat het geldend maken van een dergelijke aanspraak in een later stadium wordt afgewezen.
Zo oordeelde de rechtbank Amsterdam dat de leverancier voor één specifiek contractjaar geen aanspraak meer kon maken op vergoeding van schade omdat hij pas ruim dertien maanden na het einde van het bewuste contractjaar daarover had geklaagd (artikel 6: 89 BW).
Voor het niet nakomen van de minimum-afnameverplichting in het volgende contractjaar oordeelde de rechtbank dat de leverancier met haar handelwijze, bij de distributeur het gerechtvaardigde vertrouwen had opgewekt dat zij geen belang meer hechtte aan een strikte naleving van de distributieovereenkomst. Om die reden was de rechtbank van mening dat het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar was indien de leverancier alsnog het niet voldoen aan de minimum-afnameverplichting aan de distributeur zou tegenwerpen.
Voor het niet nakomen van de minimum-afnameverplichting in het daaropvolgende jaar werd de aanspraak van de leverancier op vergoeding van schade gehonoreerd aangezien daarover wel tijdig door de leverancier was geklaagd.
ECLI:NL:RBAMS:2015:664