Afwijken van territoriale exclusiviteit bij een agentuurovereenkomst
Het gerechtshof Amsterdam heeft in een arrest van november 20191 een oordeel gegeven over de strekking en reikwijdte van artikel 7:431 lid 1 sub c BW. In deze wettelijke bepaling is onder meer geregeld dat een handelsagent recht heeft op provisie voor de overeenkomsten die tijdens de duur van de agentuurovereenkomst zijn tot stand gekomen, indien deze zijn gesloten met een afnemer die is gevestigd in het gebied dat aan de handelsagent is toegewezen, tenzij uitdrukkelijk is overeengekomen dat de handelsagent in dat gebied niet het alleenrecht heeft.
In het geschil stond rechtens vast dat de Oostenrijkse handelsagent als enige het recht had als agent van zijn Nederlandse principaal in Oostenrijk op te treden en dat hij ook het exclusieve recht (het alleenrecht) had om te bemiddelen bij de totstandkoming van overeenkomsten tussen de principaal en in Oostenrijk gevestigde afnemers. Zoveel stond te lezen in de daarop betrekking hebbende contractuele bepaling:
“[X] appoints the sole and exclusive Agent for the term of this agreement as agent to sell in the name and at the expense and risk of [X] the products (the “Products”) traded by [X] in the territory (the “Territory”) described below. The agent declares that it accepts this appointment.”
”The Territory is Austria.”
Tijdens de looptijd van de agentuurrelatie sloot de principaal echter ook rechtstreeks, dus zonder bemiddeling van de Oostenrijkse handelsagent, verschillende overeenkomsten met afnemers in Oostenrijk.
De Nederlandse principaal stelde dat de handelsagent voor dergelijke rechtsreeks gesloten overeenkomsten geen recht op provisie had en beriep zich daarbij op de volgende bepalingen uit de overeenkomst:
“The Agent is entitled to commission on the sales effected through its intermediary services.”
“For container business deals with customers outside the Territory of which products will be delivered in the Territory, 3% provision applies for the net values supplies into the Territory.”
Het gerechtshof Amsterdam overwoog dat uit de tekst van art. 7:431 lid 1 onder c BW volgt dat het exclusieve recht om te opereren in een bepaald gebied slechts kan worden ingeperkt indien dit uitdrukkelijk is overeengekomen.
Dat die afspraak uitdrukkelijk moet zijn gemaakt, betekent naar het oordeel van het hof, dat ter vaststelling daarvan niet kan worden volstaan met een uitleg van contractuele bepalingen in de Agentuurovereenkomsten aan de hand van de Haviltex- norm (waarover in een ander Blog meer), maar dat – met als achtergrond de gedachte dat het bepaalde in artikel 7:431 lid 1 onder c BW strekt ter bescherming van de agent – sprake moet zijn van een uitdrukkelijk overeengekomen afspraak, met daarin een beperking van de overeengekomen exclusiviteit.
De Nederlandse principaal voerde aan dat dat die uitdrukkelijke afspraak bleek uit de tekst en onderlinge samenhang van de geciteerde contractuele bepalingen mede in combinatie met de omstandigheid dat hij reeds vóór de totstandkoming van de agentuurovereenkomst zelf actief was op de Oostenrijkse markt en dat wenste te continueren en dat dit alles bij de Oostenrijkse handelsagent bekend was. Die stellingen beoordeelde het gerechtshof Amsterdam echter als ontoereikend om tot het oordeel te kunnen komen dat de bedoelde nadrukkelijke afspraak was gemaakt.
Uit de inhoud van de door [X] aangehaalde artikelen van de agentuurovereenkomsten, noch uit de onderlinge samenhang daarvan – of anderszins – blijkt een uitdrukkelijke afspraak inhoudende dat Warenbörse geen recht op provisie heeft over de door [X] in Oostenrijk afgesloten transacties. Hierbij maakte het geen verschil dat de agent mogelijk op de hoogte was van het feit dat de principaal al zelfstandig op de Oostenrijkse markt actief was en dit wenste te continueren. In het verlengde van dit oordeel werd geoordeeld dat de Oostenrijkse handelsagent ook voor de rechtstreeks door de principaal gesloten overeenkomsten met afnemers in Oostenrijk recht had op de overeengekomen provisie.
Het uitgangspunt bij een agentuurovereenkomst naar Nederlands recht is dat er sprake is van exclusiviteit. Die exclusiviteit kan betrekking hebben op een gebied/land zoals in het onderhavige geval en/of op een bepaalde klantenkring. Wil de principaal van dit wettelijk uitgangspunt afwijken dan is daarvoor een uitdrukkelijke overeenkomst vereist waarover geen enkel misverstand kan bestaan.
[1] Gerechtshof Amsterdam, 26-11-2019, ECLI:NLGHAMS:2019:4205