Concurrerende activiteiten van een handelsagent.
Concurrerende activiteiten van een handelsagent.
Twee partijen raken in een juridisch conflict over een groot aantal aspecten van de beëindiging van hun vroegere samenwerking[1] die kwalificeerde als een agentuurovereenkomst in de zin van de artikelen 7:428 e.v. BW. De principaal verwijt haar (voormalige) handelsagent onder meer ontvreemding zonder toestemming, het wegkapen van een klant en oplichting. De handelsagent zou namelijk in de tijd dat hij voor de principaal werkte een nieuwe bedrijf hebben opgericht, waarmee hij de principaal rechtstreeks is gaan beconcurreren. Het meest interessante onderdeel van een in dat kader door het gerechtshof Den Bosch gewezen arrest betreft de concurrerende activiteiten van de handelsagent tijdens de looptijd van de agentuurovereenkomst. Voordat aan de samenwerking tussen partijen in de vorm van een agentuurovereenkomst uitvoering werd gegeven, was de handelsagent als werknemer voor de principaal werkzaam op basis van een arbeidsovereenkomst. De principaal beroept zich in de procedure op een bepaling uit deze vroegere arbeidsovereenkomst, die inhield dat de handelsagent zich diende te onthouden van concurrente nevenactiviteiten. Zij stelt zich op het standpunt dat deze bepaling ook van kracht was voor de latere agentuurovereenkomst. Het hof oordeelt echter anders en overweegt dat voor het standpunt van de principaal geen grond bestaat, aangezien daaromtrent niets in de agentuurovereenkomst zelf was vastgelegd en evenmin uit de gedragingen van de handelsagent kon worden afgeleid dat deze een dergelijke non-concurrentieverplichting op zich had genomen.
Saillant is dat het gerechtshof in het kader van dit specifieke onderdeel van het geschil overweegt dat exclusiviteit niet inherent is aan een agentuurovereenkomst. In deze overweging ligt het oordeel besloten dat slechts bij een overeengekomen exclusiviteit (alleenrecht van de handelsagent) een verplichting mag worden aangenomen voor de handelsagent om zich van concurrerende activiteiten te onthouden. Het gerechtshof gaat er echter aan voorbij dat een agentuurovereenkomst naar Nederlands recht wordt vermoed een exclusief karakter te hebben, tenzij uitdrukkelijk anders is overeengekomen. Dit volgt uit artikel 7: 431 lid 1 (b) BW. Exclusiviteit is derhalve naar Nederlands recht wel degelijk inherent aan een agentuurovereenkomst, tenzij uitdrukkelijk uitgesloten bij overeenkomst.
[1] Hof ’s-Hertogenbosch, 21-08-2018, ECLI:NL:GHSHE:2018:3525.