Arrest EHvJ Zako / Sanidel (prejudiciële beslissing)
Vervulling van taken van andere aard door de handelsagent dan louter die van bemiddeling in strikte zin
Inleiding
De richtlijn van de Europese Gemeenschappen van 1986 inzake de zelfstandige handelsagent[1] (‘de Agentuurrichtlijn’) is in 1989 in de Nederlandse wetgeving geïmplementeerd. De Agentuurrichtlijn beoogt onder meer de handelsagenten in de handelsbetrekkingen met hun principalen te beschermen. Het betreft hier overigens een minimum bescherming. De lidstaten waren vrij om bij de implementatie van de Agentuurrichtlijn in hun respectievelijke nationale wetgevingen te voorzien in een verdergaande bescherming.
De rechtspraktijk laat zien dat principalen altijd naar wegen blijven zoeken om de bescherming die aan de handelsagenten is toekend te omzeilen. In veel gevallen is de achterliggende drijfveer hierbij om aan betaling van een klantenvergoeding (in de praktijk ook vaak aangeduid als ‘goodwillvergoeding’) bij het einde van de agentuurovereenkomst te ontkomen[2]. In dat kader wordt niet zelden betoogd dat sprake is van een gemengde overeenkomst’. Meer specifiek dat slechts een deel van de activiteiten betrekking heeft op het bemiddelen bij de totstandkoming van overeenkomsten en dat een ander deel betrekking heeft op activiteiten van andere aard. De vraag die in dat kader dan aan de orde komt is of de beloning die wordt betaald voor de activiteiten ‘van andere aard’ al dan niet moeten worden betrokken in de berekening van de klantenvergoeding.
Het arrest Zako / Sanidel
Het Europese Hof van Justitie (EHvJ) heeft ten aanzien van dit onderwerp in 2019 een belangrijke prejudiciële beslissing gegeven in het arrest Zako / Sanidel[3].
In de eerste plaats wijst het EHvJ er op dat artikel 1, lid 2 van de Agentuurrichtlijn drie noodzakelijke en voldoende voorwaarden noemt om als ‘handelsagent’ te kunnen worden aangemerkt. Die voorwaarden zijn dat de betrokkene (a) een zelfstandige tussenpersoon moet zijn, (ii) op basis van een overeenkomst permanent met de principaal is verbonden en (iii) een activiteit uitoefent die bestaat uit het tot stand brengen van de verkoop of aankoop van goederen voor de principaal hetzij het tot stand brengen van dergelijke transacties in naam en voor rekening van de principaal[4].
Als de betrokkene aan deze drie voorwaarden voldoet dient hij te worden aangemerkt als handelsagent ongeacht op welke wijze hij zijn activiteit uitoefent.
In de tweede plaats overweegt het EHvJ dat de Agentuurrichtlijn beoogt de handelsagenten in hun betrekkingen met hun principalen te beschermen, de zekerheid in het handelsverkeer te bevorderen en het goederenverkeer tussen de lidstaten te vergemakkelijken door onderlinge aanpassing van de rechtsstelsels van de lidstaten op het gebied van handelsvertegenwoordiging[5].
Voorts overweegt het EHvJ dat de reikwijdte van de beoogde bescherming zou worden ingeperkt en de verwezenlijking van het met deze richtlijn nagestreefde doel in gevaar zou worden gebracht indien de kwalificatie als ‘handelsagent’ afhankelijk zou worden gesteld van voorwaarden die niet in artikel 1, lid 2 van de Agentuurrichtlijn worden genoemd, zoals voorwaarden inzake de plaats waar en de wijze waarop de activiteit wordt uitgeoefend.
Ook is van belang dat het EHvJ overweegt dat de handelsagent niet van de door de Agentuurrichtlijn beoogde bescherming mag worden uitgesloten op grond dat zijn overeenkomst met de principaal ook voorziet in de vervulling van andere taken dan die welke verband houden met de activiteit van handelsagent. Een tegenovergestelde uitlegging zou, zo overweegt het EHvJ, de principaal immers de mogelijkheid zou bieden zich aan de dwingende bepalingen van de Agentuurrichtlijn, in het bijzonder aan die betreffende zijn verplichtingen jegens de handelsagent, te onttrekken door in de overeenkomst nog andere taken op te leggen dan die welke verband houden met de activiteit van handelsagent.
Opmerkelijk is ten slotte dat het EHvJ expliciet opmerkt dat de activiteiten die betrekking hebben op het bemiddelen bij de totstandkoming van overeenkomsten gepaard kunnen gaan met door de handelsagent verstrekte diensten die, hoewel zij strikt genomen niet onder die activiteit vallen, daar wel toe bijdragen. In de recente conclusie van de Procureur- Generaal bij de Hoge Raad in de zaak Booking.com[6] lijkt bij deze genuanceerde benadering van het begrip ‘bemiddelen’ te zijn aangesloten.
Aldus komt het EHvJ tot het oordeel dat de omstandigheid dat een persoon niet alleen de activiteiten verricht die bestaan in hetzij het tot stand brengen van de verkoop of de aankoop van goederen voor een ander hetzij het tot stand brengen van deze transacties in naam en voor rekening van die ander, maar voor die ander ook activiteiten van andere aard verricht die niet ondergeschikt zijn aan eerstgenoemde activiteiten, niet eraan in de weg staat dat eerstgenoemde persoon als ’handelsagent’ in de zin van de Agentuurrichtlijn kan worden aangemerkt.
Conclusie
In veel sectoren zal gelden dat de activiteiten die een handelsagent moet uitvoeren in het kader van de behartiging van de belangen van de principaal niet louter uit bemiddeling bij de totstandkoming van overeenkomsten bestaat, maar ook uit activiteiten die, alhoewel van ‘andere aard’, aan die bemiddelingsactiviteiten bijdragen. Op grond van het besproken Zako / Sanidel arrest, maar mede ook op basis van het recentere arrest van het EHvJ in de zaak Trendsetteuse[7], doet dit niet aan de kwalificatie van een dergelijke persoon als ‘handelsagent’ af en zullen beloningen die voor de activiteiten ‘van andere aard’ wel degelijk moeten worden betrokken in de berekening van de klantenvergoeding bij het einde van de agentuurovereenkomst.
Voor verdere informatie kunt u altijd in contact treden met Jaap van Till , partner bij Loyal en specialist op het terrein van internationale agentuurovereenkomsten.
[3] Arrest van 21 november 2018, Zaak C-452/17
[4] De Nederlandse wetgeving heeft bij de implementatie van de Agentuurrichtlijn geen onderscheid gemaakt tussen overeenkomsten in de dienstensector en de koop en verkoop van goederen, zie MvT, Kamerstukken II 1988/ 89, 20 842, nr.3, p. 2. Daarmee is het werkingsbereik van de Nederlandse wetgeving ruimer dan het in de Agentuurrichtlijn voorziene werkingsbereik.
[5] Arrest van 3 december 2015 in de zaak Quenon / Beobank
[7] arrest Europese Hof van Justitie van 4 juni 2020