De rol van de redelijkheid en billijkheid bij de opzegging van een duurovereenkomst

Posted by

Duurovereenkomsten zijn overeenkomsten waaruit over een lange periode telkens terugkerende rechten en/of verplichtingen voortkomen. De regels inzake de opzegging van duurovereenkomsten worden bij gebrek aan een specifieke wettelijke regeling vrijwel geheel ontwikkeld in de door rechtspraak. Op 2 februari j.l. heeft de Hoge Raad zich opnieuw uitgesproken over de toepassing en de rol van de redelijkheid en billijkheid bij het opzeggen van een duurovereenkomst.[1]

 

Met betrekking tot de opzegging van duurovereenkomsten wordt een onderscheid gemaakt tussen duurovereenkomsten die voor bepaalde tijd zijn aangegaan en duurovereenkomsten die voor onbepaalde tijd zijn aangegaan. Voorts kan een onderscheid worden gemaakt tussen duurovereenkomsten met of zonder opgenomen opzeggingsbeding.

Vaste rechtspraak van de Hoge Raad is dat opzegging van duurovereenkomsten aangegaan voor onbepaalde tijd zonder opzeggingsbeding in principe mogelijk is, ook indien de wet niet voorziet in een regeling omtrent opzegging. Wel kunnen de eisen van redelijkheid en billijkheid en de omstandigheden van het geval beperkingen of voorwaarden stellen aan de opzegging. Zo kunnen deze eisen meebrengen dat (1) een zwaarwegende grond voor opzegging is vereist, (2) een bepaalde opzeggingstermijn in acht moet worden genomen of (3) een aanbod tot betaling van (schade)vergoeding moet worden gedaan door de opzeggende partij.[2] Daarnaast heeft de Hoge Raad in een arrest uit 2016 een uitzondering geformuleerd op de opzegbaarheid van duurovereenkomsten voor onbepaalde tijd, namelijk wanneer de bedoeling van partijen daaraan in de weg staat.[3] Deze uitzondering is slechts sporadisch van toepassing en kan in de regel buiten beschouwing blijven.

                Het opzeggen van een duurovereenkomst voor bepaalde tijd zonder opzeggingsbeding en waarvoor geen opzeggingsregeling is vastgelegd in de wet, is in principe niet mogelijk.[4] Deze regel geldt ook voor het opzeggen van een duurovereenkomst voor onbepaalde tijd waarin de bevoegdheid tot opzegging expliciet is uitgesloten, tenzij dit beding in strijd is met de eisen van redelijkheid en billijkheid.[5]

In geval van een duurovereenkomst waarvoor de wet wel voorziet in een regeling voor het opzeggen of waarvoor een opzeggingsbeding is opgenomen in de overeenkomst, kunnen aan de opzegging toch nadere voorwaarden en beperkingen worden gesteld op grond van de eisen van redelijkheid en billijkheid en de omstandigheden van het geval.[6] In haar arrest van 10 juni 2016 overwoog de Hoge Raad dat ook indien een opzeggingsbeding is opgenomen, het mogelijk is dat de eisen van redelijkheid en billijkheid (1) in de weg staan aan opzegging, (2) een zwaarwegende grond voor opzegging vereisen, (3) een bepaalde opzegtermijn in acht moet worden genomen of (4) een aanbod tot betaling van (schade)vergoeding moet worden gedaan door de opzeggende partij.[7]

 

Het bovenstaand juridisch kader is opnieuw door de Hoge Raad bevestigd in het arrest van 2 februari 2018. In het betreffende geschil was sprake van een duurovereenkomst voor bepaalde tijd met opzeggingsbeding. Het conflict tussen partijen zag op de opzegging van een licentieovereenkomst aangegaan voor een periode van vijftien jaar. In de overeenkomst tussen partijen was een opzeggingsclausule opgenomen. De opzeggingsclausule luidde dat dat tussentijds kon worden opgezegd ingeval van een tekortkoming van een van de partijen, mits deze de ingebreke zijnde partij gedurende 60 dagen in de gelegenheid is gesteld de tekortkoming te herstellen. Voorts zou de overeenkomst 30 dagen blijven gelden na de feitelijke opzegging. De schadevergoedingsclausule luidde dat ingeval van een tekortkoming door de licentienemer, deze de licentiegever een schadevergoeding verschuldigd was.

                In het derde jaar van de duurovereenkomst zegde de licentiegever de duurovereenkomst op conform het opzeggingsbeding, nadat de licentienemer in gebreke bleef bij het nakomen van zijn betalingsverplichting jegens de licentiegever. Bij het hof heeft de licentienemer onder meer gesteld dat een meer zwaarwegende grond nodig was om zonder meer de duurovereenkomst op te zeggen. Naar de eisen van de redelijkheid en billijkheid moest de toepassing van het opzeggingsbeding nietig verklaard worden, aldus de licentienemer.

                Het hof heeft het opzeggingsbeding getoetst aan de eisen van redelijkheid en billijkheid. Het hof oordeelde onder meer dat het in dit geval ging om een eenvoudig te herstellen tekortkoming door de licentienemer, zodat redelijkerwijs van haar verwacht kon worden dat binnen de daarvoor gestelde termijn alsnog nagekomen kon worden. Daarnaast overwoog het hof dat de periode van drie maanden een voldoende ruime opzegtermijn is en dat het niet nakomen van de betalingsverplichting door de licentienemer een voldoende zwaarwegende grond voor opzegging was. Het hof kwam daarom tot de conclusie dat het opzeggingsbeding noch de inroeping van het opzeggingsbeding door de licentiegever onder de gegeven omstandigheden in strijd waren met de redelijkheid en billijkheid.

                De licentienemer heeft cassatie ingesteld tegen dit oordeel, maar kreeg nul op het rekest. Na een overzichtelijke uiteenzetting van het relevant juridisch kader, stelde de Hoge Raad dat het hof de relevante criteria correct had toegepast en haar oordeel voldoende had gemotiveerd.

 

Het arrest in kwestie illustreert perfect de grote rol die de redelijkheid en billijkheid van art. 6:248 BW heeft bij het opzeggen van duurovereenkomsten. De Hoge Raad bevestigt opnieuw dat ingeval van een duurovereenkomst met opgenomen opzegbeding, opzegging pas ontoelaatbaar is wanneer dat naar maatstaven van de redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is. Niet is relevant of de licentiegever voorafgaand aan de opzegging een redelijke afweging van belangen heeft gemaakt ten aanzien van de te lijden schade door de licentienemer of diens verwachting dat de overeenkomst langer zou lopen. Van belang is enkel dat het opzeggingsbeding niet in strijd was met de eisen van redelijkheid en billijkheid en dat de toepassing onder de gegeven omstandigheden redelijk was. Daarvoor was voldoende dat de reden van opzegging (tekortkoming in de nakoming van de betalingsverplichting) voldoende zwaarwegend was voor opzegging en tegelijkertijd eenvoudig kon worden hersteld door licentienemer, die daar bovendien voldoende tijd voor heeft gehad.

 

Voor vragen en advies over duurovereenkomsten en opzegging van duurovereenkomsten kunt u terecht bij Jaap van Till van Loyal Lawyers.

 

 

 

[1] HR 2 februari 2018, ECLI:NL:HR:2018:141, NJB 2018/363.

[2] HR 28 oktober 2011, ECLI:NL:HR:2011:BQ9854 NJ 2012/685.

[3] HR 15 april 2016, ECLI:NL:HR:2016:660, NJ 2016/236.

[4] NB: Op deze regel kan slechts een uitzondering worden gemaakt in geval van onvoorziene omstandigheden als bedoeld in art. 6:258 BW.

[5] A.S. Hartkamp & C.H. Sieburgh, Mr. C. Asser’s handleiding tot beoefening van het Nederlands Burgerlijk Recht. 6. Verbintenissenrecht. Deel III. Algemeen overeenkomstenrecht, Deventer: Kluwer 2014, nr. 408.

[6] NB: Dit geldt dus voor zowel duurovereenkomsten die voor bepaalde als duurovereenkomsten die voor onbepaalde tijd zijn aangegaan.

[7] HR 10 juni 2016, ECLI:NL:HR:2016:1134, NJ 2016/450.